Overzicht Atlas lokale lasten 2023
De Atlas van de lokale lasten is een jaarlijks overzicht van de heffingen van gemeenten, provincies en waterschappen. De gegevens in deze atlas hebben betrekking op het jaar 2023. Bedragen zijn uitgedrukt in euro’s per jaar. Voor details over de precieze berekeningswijze van een en ander wordt verwezen naar de verantwoording.
U bevindt zich in de online versie van de Atlas van de lokale lasten 2023. Een pdf vindt u op deze plek: Atlas van de lokale lasten 2023.
De Atlas bestaat uit een aantal delen.
In deze atlas vindt u allereerst een landelijk overzicht van de hoogte en de ontwikkeling van de lokale lasten. Het behandelt achtereenvolgens de ontwikkeling van de tarieven van afzonderlijke decentrale heffingen op landelijk niveau, de woonlasten voor huishoudens, de totale decentrale lasten voor standaardhuishoudens en bedrijven en de opbrengsten van decentrale heffingen. Ook wordt toegelicht wat het verband is tussen de verandering van de woz-waarde en de verandering van de ozb-tarieven.
In het tweede deel vindt u interactieve kaarten waar per gemeente, provincie en waterschappen tarieven zijn te vinden. Op de kaarten worden lage niveaus in blauw afgebeeld en hoge niveaus in rood. Hieraan ligt geen waardeoordeel ten grondslag over de wenselijkheid van bepaalde tariefniveaus of de ontwikkeling daarvan.
Voor alle gemeenten worden de heffingssystematiek, tarieven en kwijtschelding uitgebreid in beeld gebracht voor de ozb, rioolheffing en afvalstoffenheffing. Ook wordt in beeld gebracht welke bedragen huurders en huiseigenaren in totaal per gemeente betalen. Hiernaast bevat de atlas onder meer kaarten over de toeristen-, honden- en parkeerbelasting, de kosten van paspoorten, rijbewijzen en uittreksels uit de BRP en die van omgevingsvergunningen.
Voor alle provincies vindt u het tarief van de opcenten, het bedrag dat wordt betaald voor een voorbeeldauto (personenauto van 1.250 kilo die rijdt op benzine) en de mutatie van het tarief.
Voor alle waterschappen worden de tarieven en mutaties van de zuiveringsheffing, ingezetenenheffing en heffing gebouwd weergegeven. Daarnaast wordt in kaartvorm weergegeven welke bedragen huishoudens in een huurhuis en eigen woning gemiddeld betalen.
Ten slotte vindt u kaarten waarop u kunt zien welke bedragen gemiddeld in totaal worden betaald aan de gemeente, provincie en het waterschap door huurders en eigenaar-bewoners en in welke mate deze bedragen zijn veranderd.
Met de Lokale lasten calculator kan worden nagegaan hoeveel een specifiek huishouden betaalt aan de gemeente, de provincie en het waterschap. Hiervoor vult u gegevens in over huishoudensgrootte, woning- en autobezit. De lasten in verschillende gemeenten kunnen hier eenvoudig worden vergeleken.
De Benchmark gemeentelijke woonlasten vergelijkt de woonlasten in de verschillende gemeenten binnen een provincie. Naast de hoogte van de woonlasten wordt ook de mutatie van de woonlasten ten opzichte van het voorgaande jaar weergegeven. We hebben alle gemeenten gerangschikt van laagste naar hoogste gemeentelijke woonlasten en een nummer gegeven. Deze rangnummers vindt u in de ranglijst.
Bij veel gemeenten en andere belangstellenden bestaat de behoefte de precieze tarieven te kennen van bijvoorbeeld omliggende gemeenten. De tarieven van alle belangrijke lokale belastingen zijn daarom terug te vinden in dit onderdeel.
De gegevens zijn verzameld door middel van jaarlijkse enquêtes onder alle gemeenten, provincies en waterschappen in Nederland. Hoewel er aan het verzamelen en het verwerken van de gegevens de grootst mogelijke aandacht is besteed, leert de ervaring toch dat een dergelijk groot databestand zelden geheel foutloos is. De auteurs houden zich van harte aanbevolen voor eventuele correcties. Ook inhoudelijke suggesties zijn overigens welkom. Neem gerust contact op.
Aan de totstandkoming van deze atlas hebben veel mensen meegewerkt. Allereerst willen wij de mensen bedanken die onze vragenlijsten hebben ingevuld. Hawar Baziany, Nikki Hartholt, Sven de Heer, Niels Veldhuizen, Joost Visser en Lucas Vos hebben geassisteerd bij de dataverzameling en -verificatie. De Unie van Waterschappen en het CBS zijn behulpzaam geweest bij het verzamelen van de waterschapsgegevens. De Waarderingskamer danken wij voor het ter beschikking stellen van gegevens betreffende de waardeontwikkeling van onroerende zaken. Het NIBUD heeft enkele gegevens aangereikt die nodig zijn om de bijkomende woonlasten te berekenen. De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust uiteraard geheel bij de auteurs.
Aan het verzamelen en het verwerken van deze gegevens is de grootst mogelijke zorg besteed. Iedere aansprakelijkheid voor de gevolgen van activiteiten die op basis van deze gegevens worden ondernomen wordt echter afgewezen. Bij gebruik van de op deze website gepubliceerde gegevens is bronvermelding verplicht.
De Atlas van de lokale lasten bevat een grote hoeveelheid informatie. Het is daardoor niet altijd eenvoudig om de gezochte informatie terug te vinden. Daarom volgt hieronder een korte leeswijzer voor verschillende groepen lezers.
Gemeenteraadsleden, wethouders, medewerkers gemeenten
Waterschapsbestuurders, Hoogheemraden en waterschapsambtenaren
Gedeputeerden, Statenleden en provincieambtenaren
In dit deel worden in vogelvlucht de belangrijkste ontwikkelingen voor wat betreft de tarieven van de decentrale heffingen belicht. Op deze plek vindt u gegevens over afzonderlijke gemeenten, provincies en waterschappen.
In 2023 wordt voor de onroerendezaakbelastingen (ozb) de woz-waarde in peiljaar 2022 als grondslag gebruikt. Vorig jaar was dit de waarde in 2021. De waarde van een gemiddelde woning steeg in deze periode maar liefst 17,1 procent. Dit betekent echter niet dat huishoudens ook 17,1 procent meer kwijt zijn aan de ozb. Gemeenten verlagen namelijk over het algemeen hun tarief (zie ook het hoofdstuk De ontwikkeling van ozb-tarieven). Dit jaar verlaagden zij het tarief voor woningen met gemiddeld 9,5 procent. De ontwikkeling van de ozb-opbrengst staat goeddeels los van de prijsontwikkeling van onroerende zaken.
Gecorrigeerd voor de waardeontwikkeling ligt het gemiddelde ozb-tarief voor woningen 6,0 procent hoger dan vorig jaar (zie tabel 1). Het gemiddelde huishouden betaalt daardoor dit jaar 25,24 euro meer aan ozb. Het tarief voor eigenaren en dat voor gebruikers van niet-woningen stijgt met respectievelijk 7,3 en 6,6 procent.
De gemiddelde afvalstoffenheffing voor huishoudens stijgt dit jaar met 3,8 procent ofwel 12,18 euro.[i] De gemiddelde rioolheffing voor huishoudens stijgt dit jaar met 3,6 procent (7,35 euro). Een bedrijf betaalt bij een waterverbruik van 100 kubieke meter water gemiddeld 212 euro aan rioolheffing; bij een waterverbruik van 500 kubieke meter is dit 382 euro. Bij bedrijven loopt de stijging uiteen van circa 4,2 procent voor bedrijven die 100 kubieke meter water gebruiken tot 6,4 procent voor bedrijven die 500 kubieke meter water gebruiken.
Ozb, rioolheffing en afvalstoffenheffing samen noemen we de gemeentelijke woonlasten. Voor huiseigenaren stijgen deze met 4,8 procent, voor huurders met 3,2 procent.
89 procent van alle gemeenten heft toeristenbelasting. Het tarief van de toeristenbelasting gaat dit jaar (gemiddeld in alle gemeenten) met 11,7 procent omhoog. Kijken we alleen naar de gemeenten die zowel dit jaar als vorig jaar toeristenbelasting heffen, dan bedraagt de tariefstijging gemiddeld 10,7 procent. Dit jaar voeren 5 (delen van) gemeenten toeristenbelasting in en geen enkele schaft deze af.
De hondenbelasting wordt in 40 procent van de gemeenten geheven. Het aantal gemeenten dat hondenbelasting kent daalt al jaren. Geen enkele gemeente voert dit jaar hondenbelasting in, terwijl 27 gemeenten hun hondenbelasting afschaffen. Het tarief (voor één hond) daalt gemiddeld 14,2 procent. Als we alleen kijken naar de gemeenten die zowel dit jaar als vorig jaar hondenbelasting heffen dan is sprake van een daling van 2,5 procent.
In 42 procent van de gemeenten wordt een parkeerbelasting geheven. Het kan hierbij gaan om de kosten van een vergunning om ergens regelmatig te mogen parkeren of om een betaling om ergens incidenteel te parkeren. Het tarief om een uur in het centrum van de gemeente op de openbare weg te mogen parkeren stijgt gemiddeld 6,9 procent. Als we alleen uitgaan van de heffende gemeenten dan gaat het om een stijging van 7,4 procent. De belasting wordt in geen enkele gemeente ingevoerd en in 1 deel van een gemeente afgeschaft.
De kosten voor een paspoort zijn gemiddeld met 2,7 procent gestegen (2,01 euro), de kosten voor een identiteitskaart met 2,7 procent (1,87 euro). Het tarief voor een rijbewijs stijgt 6,9 procent ofwel 2,86 euro. Er geldt voor zowel het paspoort, de identiteitskaart als het rijbewijs een landelijk maximumtarief. Voor een uittreksel uit de basisregistratie personen geldt dit niet. Een uittreksel is gemiddeld 4,7 procent duurder geworden (0,61 euro).
Voor verbouwingen of nieuwbouw is in veel gevallen een omgevingsvergunning nodig. De tariefstructuur kan complex zijn en is vaak afhankelijk van de bouwsom. Wij geven hier de kosten bij drie bouwsommen. De kosten van een omgevingsvergunning voor een bouwsom van 12.300 euro (exclusief btw, bijvoorbeeld een (vergunningsplichtige) dakkapel) bedragen gemiddeld 445 euro, 4,8 procent meer dan vorig jaar. Dat komt ook doordat bouwkosten vorig jaar gemiddeld 3,0 procent lager waren. De kosten bij een bouwsom van 54.900 euro (bijvoorbeeld een woninguitbouw) bedragen gemiddeld 1.749 euro, 3,4 procent meer dan vorig jaar. Voor een project met een bouwsom van 171.000 euro (bijvoorbeeld een woning) wordt gemiddeld 5.090 euro betaald, 3,0 procent meer dan vorig jaar.
De belangrijkste provinciale belasting zijn de opcenten op de motorrijtuigenbelasting. Hier is de Nederlandse automobilist dit jaar gemiddeld 1,8 procent (3,44 euro) meer aan kwijt dan vorig jaar (tabel 2). In 6 provincies verandert het tarief niet.
Ook de waterschappen kennen eigen belastingen. Een meerpersoonshuishouden betaalt gemiddeld 203 euro voor de zuiveringsheffing, 9,7 procent meer dan vorig jaar. Naast de zuiveringsheffing kennen waterschappen een watersysteemheffing. Deze bestaat uit vier verschillende heffingen. De ingezetenenheffing, betaald door huishoudens, is gemiddeld 99 euro, 5,9 procent (5,55 euro) hoger dan vorig jaar. De heffing gebouwd, een tarief dat net als de ozb een percentage van de woz-waarde is, bedraagt gemiddeld 0,0265 procent van de woz-waarde. Dat is, gecorrigeerd voor de verandering van de woz-waarde, 7,4 procent meer dan vorig jaar. De heffing ongebouwd wordt betaald door eigenaren van cultuurgrond (vooral agrariërs). Zij betalen gemiddeld 96 euro per hectare, 5,42 euro meer dan vorig jaar (6,0 procent). Eigenaren van natuurgrond betalen een lager tarief dan eigenaren van andere ongebouwde grond (gemiddeld 6,43 euro per hectare, een stijging van 6,8 procent).
Naast deze watersysteemheffingen betalen huishoudens en bedrijven in enkele (delen van) waterschappen ook een wegenheffing. Waterschappen onderhouden dan een deel van het lokale wegennet. Omdat dit weinig voorkomt is het gemiddeld betaalde bedrag in heel Nederland laag in vergelijking met de watersysteemheffing. In de gebieden waar huishoudens of bedrijven het waterschap wel betalen voor het wegenonderhoud kan de aanslag al snel enkele tientjes per jaar bedragen.
Het gemiddeld betaalde tarief is in 2023 lager dan in 2022. Dat komt voornamelijk doordat één waterschap, Hollands Noorderkwartier, het wegenbeheer deels overdraagt aan gemeenten. Belastingplichtigen in de betreffende gemeenten betalen daarom geen wegenheffing meer aan het waterschap. Daarnaast betalen eigenaren van grond vanaf 2023 in Hollandse Delta geen wegenheffing. Alle kosten van het wegenbeheer door het waterschap worden nu betaald door ingezetenen en eigenaren van gebouwen (vooral huiseigenaren).
Dit jaar voeren 7 gemeenten een gedifferentieerd tarief (diftar) in voor de afvalstoffenheffing. 1 gemeente schaft diftar af. Daardoor woont 39,6 procent van de Nederlanders nu in een gemeente waar de afvalstoffenheffing afhangt van de hoeveelheid aangeboden huishoudelijk afval. Dat is ruim vier keer zo veel als in het jaar 2000 (9,7 procent). Diftar is bij de afvalstoffenheffing van belang omdat in gemeenten met diftar minder afval wordt aangeboden. Hoeveel minder is onder meer afhankelijk van het gekozen tariefsysteem.
Ook bij de rioolheffing wordt soms gebruik gemaakt van (naar watergebruik) gedifferentieerde tarieven (7,9 procent van de bevolking), maar het effect hiervan is kleiner omdat het waterverbruik minder prijsgevoelig is dan het afvalaanbod.
Een BIZ is een afgebakend gebied, waarbinnen ondernemers gezamenlijk investeren in de kwaliteit van hun bedrijfsomgeving. De gemeente stelt hiervoor een heffing in en keert de opbrengst van de heffing uit aan de vereniging of stichting die de activiteiten namens de ondernemers uitvoert.
Gemeenten als Leiden, Nijmegen, Middelburg en Tilburg kenden vóór de introductie van de BI-zone al een ondernemersfonds dat via een bestaande lokale belasting (ozb of reclamebelasting) werd gevoed. Op dit moment kennen 131 gemeenten één of meer BI-zones, en gebruiken 156 gemeenten een ondernemersfonds.
In de onderstaande figuur wordt de spreiding van de verschillende belastingen en heffingen vergeleken. Dit gebeurt op basis van de variatiecoëfficiënt, een maatstaf die de grootte van de spreiding ten opzichte van het gemiddelde weergeeft. Immers, een spreiding van 10 euro voor een belasting van gemiddeld 20 euro, is relatief veel groter dan een spreiding van 10 euro voor een belasting van gemiddeld 200 euro.[ii] Met de variatiecoëfficiënt kan dus de spreiding van de kosten van een uittreksel uit de BRP (die gemiddeld 13,59 euro bedragen) toch worden vergeleken met die van het tarief van de afvalstoffenheffing (gemiddeld 329 euro).
Figuur 1 Spreiding tarieven ten opzichte van hun gemiddelde
Het eerste dat opvalt in figuur 1 is de lage spreiding van de kosten van een paspoort, een identiteitskaart en een rijbewijs. Dit hangt samen met het bestaan van maximumtarieven. De meeste gemeenten hanteren tarieven die zeer dichtbij of op die maxima liggen.
De tarieven van de parkeerbelasting variëren het meest, gevolgd door de toeristenbelasting.[iii] Hierbij moet wel worden bedacht dat het om kleine bedragen gaat. De variatie betreft hooguit enkele euro’s. Iets dergelijks geldt voor de kosten van een uittreksel uit de BRP. De variatie is relatief groot, maar het gaat om beperkte bedragen.
Van de woonlastenheffingen varieert de gemiddeld betaalde ozb het meest, gevolgd door de afvalstoffenheffing. De variatie van de rioolheffing is lager. Opgeteld tot de totale woonlasten is de variatie kleiner dan die van de afzonderlijke heffingen.
De spreiding van de kosten voor een omgevingsvergunning[iv] is niet uitzonderlijk groot – nagenoeg gelijk aan die van de tarieven van de hondenbelasting en voor een uittreksel uit het BRP.[v]
[i] Ook bedrijven produceren afval. Gemeenten kunnen ook dit afval inzamelen en verwerken. Een bedrijf kan echter ook een contract afsluiten met een particuliere inzamelaar. Gemeenten zijn op hun beurt niet verplicht bedrijfsafval in te zamelen. Als bedrijfsafval wordt ingezameld door de gemeente betaalt het bedrijf meestal een reinigingsrecht. De tariefsystemen van de reinigingsrechten verschillen nog sterker dan die voor de afvalstoffenheffing (van de laatste is een overzicht te vinden op kaart 16). Omdat bedrijven onderling sterk verschillen is het niet mogelijk om de tariefontwikkeling voor bedrijven weer te geven.
[ii] De variatiecoëfficiënt is gedefinieerd als de standaarddeviatie gedeeld door het gemiddelde. De coëfficiënten zijn berekend op basis van de gebieden die in deze atlas worden gehanteerd (zie de verantwoording), en dus niet op basis van gemeenten. Dit omdat tarieven binnen gemeenten soms verschillen.
[iii] Gemeenten die geen parkeer- of toeristenbelasting hanteren zijn niet meegerekend bij het berekenen van de variatiecoëfficiënt van de betreffende tarieven.
[iv] Het gaat hier om een index die een beeld geeft van de vergunningskosten van de verschillende voorbeeldbouwsommen. Zie kaart 60 voor meer informatie hierover.
[v] Gemeenten die geen hondenbelasting hanteren zijn niet meegerekend bij het berekenen van de variatiecoëfficiënt van de tarieven van de hondenbelasting.
Woonlasten zijn betalingen die huishoudens doen in verband met wonen. Directe woonlasten (huur of hypotheekrente) laten we hier buiten beschouwing. Woonlasten bestaan verder uit belastingen en heffingen enerzijds en marktprijzen voor bijvoorbeeld gas en elektriciteit anderzijds. In dit onderdeel bespreken we eerst de gemeentelijke woonlasten. Die bestaan uit de onroerendezaakbelasting (ozb), de rioolheffing en de afvalstoffenheffing. Een eventuele heffingskorting wordt hiervan afgetrokken.[i]
Eerst beschrijven we de hoogte en de mutatie van de woonlasten in 2023 (gemeenten, waterschappen en provincies). Vervolgens laten we zien hoe de hoogte en de samenstelling van de woonlasten zich de afgelopen jaren hebben ontwikkeld. Ten slotte geven we een overzicht van de woonlasten in brede zin, die naast belastingen en heffingen ook betrekking hebben op energie, water en verzekeringen.
De gemeentelijke woonlasten bestaan voor huishoudens in een huurwoning uit de afvalstoffenheffing en soms een rioolheffing. Eigenaar-bewoners betalen daarnaast ook ozb. In enkele gemeenten wordt hier nog een heffingskorting afgetrokken. Precariobelasting op ondergrondse leidingen die huishoudens indirect aan de gemeente betalen nemen we hier niet mee (zie hiervoor kaart 35 en bijbehorende tekst).
Huishoudens met een huurwoning betalen dit jaar gemiddeld 436 euro aan de gemeente. Dat is 3,2 procent meer dan vorig jaar (13,61 euro). Dit komt voornamelijk doordat zij meer kwijt zijn aan de afvalstoffenheffing (12,18 euro, ofwel 3,8 procent). Voor de rioolheffing betalen zij gemiddeld 3,06 euro meer (stijging 2,9 procent). De lasten voor huurders zijn het laagst in Nijmegen waar zij 35 euro betalen. In West Betuwe betalen zij het meest (750 euro).
De gemeentelijke lasten voor huurders stijgen het sterkst in Aalsmeer (39 procent) en dalen het sterkst (24 procent) in Apeldoorn. Aalsmeer gaf in 2022 eenmalig een korting op de afvalstoffenheffing. Inwoners betalen daardoor in 2023 meer dan in 2022. Apeldoorn geeft in 2023 een korting op de totale gemeentelijke belastingaanslag.
Voor het gemiddelde meerpersoonshuishouden met een eigen koopwoning stijgen de gemeentelijke woonlasten dit jaar met 43,14 euro (4,8 procent, zie tabel 4). De ozb-aanslag stijgt met 25,24 euro (6,7 procent). De rioolheffing is gemiddeld 7,35 euro (3,6 procent) hoger dan vorig jaar en de afvalstoffenheffing stijgt gemiddeld 12,18 euro, ofwel 3,8 procent. De resterende woonlastenstijging hangt samen met veranderingen in de heffingskorting die enkele gemeenten verlenen.
Achter deze gemiddelde stijging gaan lokale veranderingen schuil die variëren van een daling met 8,6 procent (Doetinchem) tot een verhoging met 20,1 procent in Alblasserdam. In Alblasserdam stijgt de ozb 33 procent en de afvalstoffenheffing 17 procent. De rioolheffing blijft gelijk. De afvalstoffenheffing stijgt onder meer omdat de inzamelingskosten zijn gestegen. De daling in Doetinchem komt doordat de gemeente een korting geeft van 100 euro op de totale gemeentelijke belastingaanslag. De ozb stijgt (gecorrigeerd voor de ontwikkeling van de woz-waarde) 2,1 procent, de afvalstoffenheffing 2,4 procent en de rioolheffing 3,0 procent.
In de goedkoopste gemeente bedragen de woonlasten 652 euro (Aalten) en in de duurste 1.874 euro (Bloemendaal). De gemiddelde woonlasten voor eigenaar-bewoners liggen op 944 euro.
Net als vorig jaar zijn er maar weinig gemeenten waar huishoudens met een minimuminkomen gemeentelijke belastingen verschuldigd zijn. De meeste gemeenten hebben een ruimhartig kwijtscheldingsbeleid.
Om een totaalbeeld te krijgen van de lokale lastendruk tellen we de jaarlijkse gemeentelijke, provinciale en waterschapslasten bij elkaar op. Deze totale lasten zijn voor huishoudens met een huurwoning gemiddeld 4,6 procent gestegen (41,08 euro) en voor huishoudens met een koopwoning 5,4 procent (79,66 euro).
Huurders betalen nu gemiddeld 933 euro aan gemeente, provincie en waterschap en eigenaar-bewoners 1.562 euro. Huishoudens met een huurwoning betalen het minst in Nijmegen (570 euro), doordat de gemeente ervoor kiest om de gemeentelijke woonlasten zo veel mogelijk op te leggen aan woningeigenaren (zie onder meer de tekst bij kaart 17), en het meest in West Betuwe (1.285 euro). Dit komt voornamelijk doordat West Betuwe het hoogste tarief heeft voor de rioolheffing voor gebruikers.
Huishoudens met een koopwoning betalen gemiddeld het minst in Tilburg (1.203 euro) doordat de gemeentelijke woonlasten en waterschapslasten hier laag zijn. De lasten voor huishoudens met een koopwoning zijn het hoogst in Bloemendaal met 2.567 euro. Dit hangt samen met de hoge woz-waarden in die gemeente, die ervoor zorgen dat deze gemeente een lagere algemene uitkering ontvangt uit het gemeentefonds.
Dit onderdeel schetst een beeld van het niveau, de ontwikkeling en de samenstelling van de gemeentelijke woonlasten sinds 1998, het eerste jaar waarvoor vergelijkbare cijfers bestaan.
Van elke euro die huishoudens en bedrijven in Nederland aan belastingen en sociale premies betalen, gaat 3,2 procent naar de gemeenten (figuur 2). De decentrale overheden nemen samen 4,6 procent voor hun rekening, de rijksoverheid 95,4 procent.
Figuur 2 Belasting- en premieopbrengst naar overheidslaag, 2023[ii]
Figuur 3 geeft het niveau van de woonlasten voor huishoudens (ozb, afvalstoffenheffing en rioolheffing, minus een eventuele heffingskorting)[iii] sinds 1998. Wie naar de nominale cijfers kijkt ziet een bedrag dat oploopt van 500 euro in 1998 tot 731 euro in 2005, waarna de afschaffing van de ozb op het gebruik van woningen leidt tot een daling naar 592 euro in 2006. Vervolgens stijgen de woonlasten weer, zij het nu minder sterk, tot 875 euro in 2023.[iv] Deze cijfers houden echter geen rekening met de geldontwaarding. Gecorrigeerd voor de inflatie, de groei van het beschikbaar inkomen of de groei van het bbp is de stijging beperkt geweest, zoals de figuur laat zien.
Figuur 3 Gemeentelijke woonlasten meerpersoonshuishouden (euro)
Figuur 4 toont de jaarlijkse stijging van de gemeentelijke woonlasten. De nominale groei schommelt in de jaren 1998-2004 rond de zes procent. Vanaf 2005 ligt de nominale groei ongeveer half zo hoog (even afgezien van de afschaffing van de gebruikersheffing van de ozb in 2006). In de jaren vanaf 2006 is de voor de inkomensgroei gecorrigeerde lastenstijging zeer gering en regelmatig negatief.
Figuur 4 Mutatie woonlasten meerpersoonshuishouden
Figuur 5 laat zien dat de samenstelling van de gemeentelijke woonlasten tot 2006 weinig is veranderd. De ozb nam bijna de helft van de woonlasten voor zijn rekening, de afvalstoffenheffing ruim een derde en de rioolheffing een zesde. Met de afschaffing van de ozb op het gebruik van woningen kwam hierin verandering, en daalde het aandeel van de ozb in de woonlasten tot 34 procent. In 2023 ligt dit percentage op 38 procent.
Figuur 5 Samenstelling woonlasten meerpersoonshuishouden
Een andere ontwikkeling, die iets minder in het oog springt, is de geleidelijke groei van het aandeel van de rioolheffing tussen 2006 en 2018. Dit is het gevolg van taakuitbreiding (voornamelijk door nieuwe milieuregelgeving op nationaal en Europees niveau) en de noodzaak veel rioleringen te vervangen.
De stijging van de afvalstoffenheffing is aanzienlijk geringer dan die van de rioolheffing (figuur 6). Tot 2018 verlaagden veel gemeenten hun tarieven zelfs, als gevolg van lagere verwerkingskosten. Tussen 2019 en 2021 was de stijging veel sterker. Daar waren een aantal oorzaken voor. Allereerst waren de kosten voor gemeenten gestegen door een verhoging van de rijksbelasting op het verbranden van afval in 2019. Ook andere kosten stegen. Daarnaast bracht de verkoop van bijvoorbeeld ingezameld kunststofverpakkingsmateriaal en papier minder op. De afvalstoffenheffing was tot 2016 de belangrijkste component van de woonlasten voor huishoudens. Tussen 2016 en 2020 was dit de ozb en in 2021 was het de afvalstoffenheffing. In 2022 en dit jaar zijn de aandelen van de afvalstoffenheffing en ozb bijna gelijk.
Figuur 6 Mutatie rioolheffing en afvalstoffenheffing (meerpersoonshuishouden)
Huishoudens zijn een groot deel van hun besteedbare inkomen kwijt aan woonlasten: de kosten van energie en water en van de opstalverzekering, en aan het wonen gerelateerde heffingen van gemeente, waterschap en rijksoverheid. Hieronder geven we de ontwikkeling weer van de woonlasten in brede zin, en van het aandeel daarin van de verschillende overheidslagen.[v] We kijken in deze paragraaf naar de lasten van eigenaar-bewoners.
Woonlasten zijn er in soorten en maten. Om te beginnen is er natuurlijk de woning zelf. Die kan met eigen geld zijn gefinancierd, of, zoals meestal, met een hypothecaire lening. Hypotheeklasten maken vaak meer dan de helft uit van de woonlasten. Gemiddeld gaat het om 47 procent van de totale woonlasten. Verschillen in woningprijzen vormen de belangrijkste reden waarom woonlasten van huishoudens niet gelijk zijn. Woningen zijn in de ene gemeente meer waard dan in de andere. Regionale variatie in belastingtarieven speelt een veel kleinere rol.
In dit onderdeel focussen we op de bijkomende woonlasten, dus de kosten naast het financieren van een woning. Het gaat hier om een breed scala, van de energierekening tot de onroerendezaakbelasting (ozb). Ieder huishouden heeft weer andere woonlasten. Dat hangt niet alleen af van de gezinssituatie, maar ook van bijvoorbeeld de locatie. Wij gaan uit van een standaard meerpersoonshuishouden met een eigen woning. Verder gaan we uit van gemiddelde tarieven, gemiddeld energieverbruik, een gemiddelde woningwaarde, enzovoort.
De bijkomende woonlasten bedragen dit jaar voor een gemiddeld huishouden 5.207 euro. Dat is 12 procent van het gemiddelde besteedbare inkomen van gezinnen. Energie en water nemen 37 procent van de bijkomende woonlasten voor hun rekening. De opstalverzekering is goed voor 4 procent.[vi] De overige bijkomende woonlasten zijn belastingen, zie figuur 7.
Figuur 7. Samenstelling bijkomende woonlasten in 2023 (in euro’s en procenten)
De belangrijkste woonbelastingen worden door het Rijk opgelegd. Belastingen op energie, op water en op de opstalverzekering, het eigenwoningforfait en de overdrachtsbelasting maken samen 34 procent uit van de bijkomende woonlasten. Waterschapslasten zijn goed voor 8 procent, en gemeentelijke belastingen voor 17 procent van het totaal.
Figuur 8 laat zien dat de aandelen van de verschillende woonlastencomponenten de afgelopen jaren tot 2021 niet sterk veranderen, met uitzondering van de overdrachtsbelasting. Deze is sinds 2012 fors lager, vooral doordat het tarief is verlaagd van 6 naar 2 procent.
In 2022 zien we opnieuw een opvallende verandering. Doordat de prijs van energie enorm is opgelopen, wordt een groter deel van de bijkomende woonlasten hieraan besteed. Het Rijk compenseert deze hogere lasten via een korting en lagere belasting op energie, maar dit compenseert de gestegen kosten maar ten dele. Doordat het Rijk in 2023 een prijsplafond instelt zijn huishoudens hier in 2023 minder aan kwijt dan in 2022.
Figuur 8. Ontwikkeling samenstelling bijkomende woonlasten[vii]
De bijkomende woonlasten dalen dit jaar voor een gemiddeld huishouden met -3,5 procent. Dat is -191 euro op jaarbasis, zie figuur 9. De daling komt voordat doordat huishoudens in 2023 gemiddeld 634 euro (23,0 procent ) minder betalen voor gas en elektra. Dat komt voornamelijk doordat de tarieven tot een bepaald verbruik zijn gemaximeerd (prijsplafond). Dat was in 2022 nog niet zo. Door een tariefverlaging betalen huishoudens in 2023 ook minder aan het Rijk voor het eigenwoningforfait.
De belasting op energie is wel gestegen. Omdat de prijs voor energie en vooral gas plotseling sterk steeg verlaagde het Rijk de belastingen op het energieverbruik in 2022. Deze korting is in 2023 deel weer teruggedraaid en vervangen door het prijsplafond.
De riool- en afvalstoffenheffing stijgen met circa 18 euro en de ozb stijgt met 21 euro. Aan de waterschappen betalen huishoudens 32 euro meer dan in 2022.
Figuur 9. Mutatie per onderdeel
[i] Er zijn ieder jaar enkele gemeenten die op eigen kosten een korting verlenen op de totale gemeentelijke belastingaanslag. Dit jaar zijn dat 6 gemeenten. De korting varieert van 30 euro in Molenlanden tot 100 euro in Apeldoorn en Doetinchem.
[ii] Op begrotingsbasis. Bronnen: Miljoenennota 2023 (Rijk) en CBS.
[iii] De in 2005 afgeschafte Zalmsnip blijft hierbuiten. Deze werd door het Rijk bekostigd. Ook in de rest van dit hoofdstuk blijft de Zalmsnip buiten beschouwing.
[iv] Dit zijn de gemiddelde woonlasten uitgaande van de gemiddelde woz-waarde van koop- en huurwoningen tezamen en niet alleen van de gemiddelde waarde van koopwoningen zoals in de rest van de Atlas. De gemiddelde woz-waarde van koopwoningen geeft het beste beeld van het bedrag dat huishoudens gemiddeld betalen voor de ozb. Deze cijfers zijn echter niet voor de hele tijdreeks bekend. Van de gemiddelde woz-waarde van alle woningen bestaat een veel langere tijdreeks. Daarom gebruiken we deze waarde als uitgangspunt om de ontwikkeling van de woonlasten over een langere periode te laten zien.
[v] Ook bedrijven betalen lasten aan zowel gemeenten, waterschappen als de rijkoverheid. Bij bedrijven is uiteraard geen sprake van woonlasten, maar van bedrijfslasten. Het is niet mogelijk om de bedrijfslasten op zinnige wijze in beeld te brengen. Dit komt doordat bedrijven in veel sterkere mate verschillen dan huishoudens.
[vi] De schatting van de premie is afkomstig van het Nibud. Wij gaan uit van de gemiddelde premie voor een tussenwoning.
[vii] Doordat er in de afgelopen jaren verschillende uitgangspunten zijn gehanteerd om de gemiddeld betaalde opstalverzekering te bepalen is het niet mogelijk om deze weer te geven in deze figuur.
Huishoudens en bedrijven betalen vaak meerdere belastingen en heffingen. De ontwikkeling van afzonderlijke heffingen geeft daarom maar een beperkt beeld van de totale decentrale lastenontwikkeling. Omdat huishoudens, en in sterkere mate bedrijven, onderling verschillen, gaan we de ontwikkeling na voor enkele standaardhuishoudens en –bedrijven. Voor huishoudens zijn deze gelijk aan die in het onderdeel over de woonlasten.
We onderscheiden twee standaardhuishoudens. Het ene huishouden woont in een huurwoning, het andere in een koopwoning. Beide huishoudens bestaan uit drie personen.
Daarnaast kijken we naar de lastenontwikkeling van zes standaardbedrijven, te weten een winkel, een kantoor, een hotel, een agrarisch bedrijf, een groothandel en een productiebedrijf in de voedingsmiddelenindustrie.
Om de lasten in beeld te brengen moeten enkele uitgangspunten worden gekozen. Die staan vermeld in tabel 5. De uitgangspunten voor bedrijven zijn ontwikkeld in overleg met VNO-NCW, Unie van Waterschappen, ANWB en Recron. Daarnaast is zoveel mogelijk aangesloten bij uitgangspunten die eerder voor andere rapportages zijn ontwikkeld.
Tabel 5 Uitgangspunten standaardhuishoudens en –bedrijven 2023[i]
Tabel 6 Totale decentrale lasten 2023
De lasten voor een meerpersoonshuishouden in een huurwoning bedragen in 2023 gemiddeld 931 euro (tabel 6). Dat is 4,4 procent (39,67 euro) meer dan vorig jaar. Hiervan gaat 47 procent (436 euro) naar de gemeente, 32 procent (303 euro) naar het waterschap en 21 procent (193 euro) naar de provincie.
De lasten voor een meerpersoonshuishouden met een koopwoning zijn met gemiddeld 1.561 euro hoger dan die voor huishoudens in een huurwoning. Dit komt doordat huiseigenaren meer belastingen en heffingen betalen dan huurders (onder meer ozb en heffing gebouwd). Van deze lasten gaat 60 procent naar de gemeente (944 euro), 27 procent naar het waterschap (424 euro) en 12 procent naar de provincie (193 euro). De lasten zijn gemiddeld 5,4 procent hoger dan vorig jaar (79 euro).
De hier gekozen standaardbedrijven betalen geen opcenten aan de provincie. De opcenten op de motorrijtuigenbelasting worden alleen betaald voor personenauto’s. Bedrijven maken vaak gebruik van bestelauto’s, maar zij betalen daarvoor geen opcenten. Als er wel gebruik wordt gemaakt van een personenauto, dan zal deze veelal worden geleased. Het leasebedrijf betaalt dan de opcenten in de provincie waar het is gevestigd.
Onze voorbeeldwinkel betaalt gemiddeld 3.137 euro aan decentrale heffingen. Dat is een stijging van 6,6 procent (194 euro). Van de 3.137 euro is 90 procent (2.817 euro) voor de gemeente en 10 procent (320 euro) voor het waterschap.
Voor het gekozen kantoor stijgen de lasten met gemiddeld 7,7 procent (487 euro) tot 6.811 euro. Hiervan gaat, net als bij de voorbeeldwinkel, het grootste deel (93 procent ofwel 6.324 euro) naar de gemeente en de rest (7 procent, dat is 487 euro) naar het waterschap.
Het voorbeeldhotel is dit jaar gemiddeld 19.304 euro kwijt, 9,5 procent meer dan vorig jaar (1.668 euro). Het grootste deel (95 procent, 18.428 euro) gaat naar de gemeente. De overige 5 procent (876 euro) betaalt het bedrijf aan het waterschap.
Voor zowel de winkel, het kantoor als het hotel bestaat het grootste deel van de lokale lasten uit aan de gemeente betaalde ozb.
Het agrarische voorbeeldbedrijf ziet de lasten stijgen met 5,3 procent (359 euro). Een agrarisch bedrijf betaalt meer heffingen aan het waterschap dan de andere bedrijven. Het gekozen agrarische bedrijf bezit grond en betaalt daarom een heffing ongebouwd. Dit is een bedrag per hectare, gemiddeld circa 96 euro. Daardoor betaalt het agrarische voorbeeldbedrijf in vergelijking met de andere bedrijven een relatief groot deel van de decentrale lasten aan het waterschap, namelijk 65 procent (4.574 euro). De overige 35 procent (2.516 euro) betaalt dit voorbeeldbedrijf aan de gemeente. Deze voorbeeldboerderij betaalt in totaal 7.090 euro, 5,3 procent meer dan vorig jaar.
De gekozen groothandel en het productiebedrijf in de voedingsmiddelenindustrie betalen het grootste deel van hun decentrale lasten aan de gemeente, net als de winkel, het kantoor en het hotel. De groothandel in ons voorbeeld betaalt dit jaar gemiddeld 14.413 euro (stijging van 6,9 procent ofwel 925 euro). Hiervan gaat 92 procent naar de gemeente (13.285 euro) en 8 procent (1.128 euro) gaat naar het waterschap.
Het productiebedrijf betaalt een kleiner deel van de lasten aan de gemeente (76 procent, 73.648 euro) dan de groothandel. Dit komt doordat een productiebedrijf van deze schaal voor de afvalinzameling veelal een contract af zal sluiten met een privaatrechtelijke onderneming. Dit wordt dus niet betaald aan de gemeente en valt daarmee buiten dit onderzoek. Aan het waterschap wordt gemiddeld 23.488 euro betaald. De totale lokale lasten komen daarmee voor dit voorbeeldbedrijf op 97.136 euro, 5,7 procent meer dan vorig jaar (5.209 euro).
Tot nu toe zijn tarieven en lasten besproken. Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de opbrengstontwikkelingen van de afzonderlijke belastingen en heffingen.
De opbrengstontwikkeling kan inclusief en exclusief volume-effect worden berekend. Het CBS verzamelt jaarlijks de opbrengsten volgens (deels nog niet vastgestelde) begrotingen van gemeenten, provincies en waterschappen. De ontwikkeling van deze opbrengsten is afhankelijk van zowel de ontwikkeling van de tarieven als die van de grondslagen. Als bijvoorbeeld het tarief van de rioolheffing gelijk blijft, dan zal de opbrengst toch stijgen als er dit jaar meer huishoudens zijn die rioolheffing betalen. Deze opbrengstontwikkeling inclusief volume-effect zegt dus niets over de door huishoudens of bedrijven ervaren lasten.
We willen zoveel mogelijk de ontwikkeling in beeld brengen die relevant is voor de belastingbetaler. Daarom is de opbrengstontwikkeling, waar dat mogelijk is, gecorrigeerd voor dit volume-effect. Dat kan door te berekenen wat de opbrengst zou zijn als de grondslag (onder meer het aantal huishoudens, aantal woningen, etc.) gelijk was gebleven. Omdat niet voor alle belastingen de tarieven en de grondslagen beschikbaar zijn, kan de opbrengstontwikkeling in een aantal gevallen alleen inclusief volume-effect worden weergegeven (op basis van gegevens van het CBS). In die gevallen wordt dit gemeld bij de tabel.
De totale begrote opbrengst uit de ozb bedraagt in 2023 5.107 miljoen euro. Zoals aangegeven in de inleiding bij dit hoofdstuk geeft de opbrengstontwikkeling exclusief volume-effect de lastenontwikkeling weer voor de belastingbetaler. De mutatie inclusief volume-effect geeft een beeld van de opbrengststijging voor gemeenten. De begrote opbrengst inclusief volume-effect stijgt 7,4 procent.
De in tabel 7 gepresenteerde ozb-opbrengst exclusief volume-effect is berekend op basis van de tarieven per gemeente en de verwachte totale woz-waarden in gemeenten. Gemeenten kunnen echter een deel van de potentiële ozb-opbrengst niet innen. Dat komt vooral door leegstand. Waar niet-woningen leeg staan kan geen ozb van gebruikers worden geheven. Omdat er geen bruikbare cijfers beschikbaar zijn over leegstand per gemeente kan hiermee in de berekeningen geen rekening worden gehouden.
Rioolheffing wordt door zowel huishoudens als bedrijven betaald. De totale opbrengst bedraagt 1.851 miljoen euro. Als we het volume-effect (meer huishoudens en bedrijven) buiten beschouwing laten stijgt de opbrengst uit de rioolheffing voor huishoudens met 3,7 procent, zie tabel 8. Omdat de grondslag, het aantal bedrijven dat rioolheffing betaalt, niet bekend is, kan de opbrengstontwikkeling voor bedrijven niet worden bepaald.[i] De totale begrote opbrengst stijgt, inclusief volume-effect, met 4,5 procent.
Huishoudens betalen een afvalstoffenheffing voor het inzamelen en verwerken van hun huisvuil. Gemeenten zamelen soms ook bedrijfsafval in. Dan betalen bedrijven vaak een reinigingsrecht. Bedrijven kunnen echter ook een contract afsluiten met een particuliere inzamelaar. Het is mede daarom niet mogelijk om de opbrengstontwikkeling voor bedrijven weer te geven.
Exclusief volume-effect stijgt de opbrengst van de afvalstoffenheffing met 4,5 procent. De stijging van de afvalstoffenheffing en het reinigingsrecht inclusief volume-effect bedraagt 5,3 procent, zie tabel 9.
Voor de ozb, rioolheffing en afvalstoffenheffing ontvangen huishoudens en bedrijven jaarlijks een aanslag. Dit geldt niet voor de leges. De grondslagen (aantal aangevraagde vergunningen, paspoorten, enzovoort) zijn niet per gemeente beschikbaar. Het is daardoor niet mogelijk om de opbrengstontwikkeling exclusief volume-effect te bepalen. In plaats daarvan is de opbrengstontwikkeling inclusief volume-effect weergegeven, op basis van begrotingscijfers. Die zijn beschikbaar voor twee categorieën leges, zie tabel 10.
De opbrengst van de secretarieleges (voor paspoorten, rijbewijzen enzovoort) daalt, inclusief volume-effect, naar verwachting 0,5 procent. De opbrengst uit de bouwvergunningen stijgt met 1,2 procent tot 612 miljoen euro.
Natuurlijk is aan het begin van het jaar niet bekend hoeveel aanvragen in werkelijkheid zullen worden gedaan, net zomin als gemeenten dan al weten hoeveel paspoorten, rijbewijzen enzovoort ze gedurende het jaar zullen verstrekken. Begrote opbrengsten moeten daarom met enige voorzichtigheid worden gehanteerd.
Overige belastingen en heffingen
Gemeenten kennen nog een aantal andere belastingen en heffingen. Hoewel de aanslag voor een individueel huishouden of bedrijf aanzienlijk kan zijn, is de totale opbrengst uit deze belastingen en heffingen, met uitzondering van de parkeerbelasting, gering. Dat komt doordat niet alle gemeenten deze belastingen heffen en doordat het aantal betalers vaak beperkt is.
Voor deze heffingen geldt daarnaast dat de tariefstructuur buitengewoon complex kan zijn, en dat grondslaggegevens niet beschikbaar zijn. We beperken ons daarom tot de begrote opbrengsten en de mutaties inclusief volume-effecten. Die staan vermeld in tabel 11.
Als we kijken naar de opbrengst dan zijn de parkeerbelasting, de toeristenbelasting en de precariobelasting de belangrijkste overige belastingen. Van deze belastingen is de opbrengst uit de parkeerbelasting het hoogst: 1.192 miljoen euro, een stijging van 7,3 procent ten opzichte van vorig jaar. Van deze totale opbrengst is 28 procent afkomstig uit Amsterdam en 15 procent uit Rotterdam.[ii]
In omvang de tweede is de toeristenbelasting (begrote opbrengst 429 miljoen euro, een stijging van 24,7 procent). Van de totale opbrengst is 38 procent afkomstig van Amsterdam.[iii] Hoe dit werkelijk uit zal vallen hangt af van het aantal overnachtingen dit jaar. De opbrengst uit de precariobelasting bedraagt dit jaar naar verwachting 40 miljoen euro, 2,6 procent meer dan vorig jaar. De opbrengst uit de hondenbelasting daalt dit jaar naar verwachting met 18,4 procent tot 39 miljoen euro. De daling komt, doordat een fors aantal gemeenten de belasting afschaft.
De opbrengst uit de overige belastingen (reclamebelasting, forensenbelasting, roerendezaakbelasting en baatbelasting) bedraagt dit jaar 102 miljoen euro, 9,4 procent meer dan vorig jaar. Op macroniveau is de opbrengst per belasting laag. De aanslag voor een individueel huishouden of bedrijf kan echter aanzienlijk zijn. Sinds 2017 worden de gegevens van deze belastingen niet meer afzonderlijk gepubliceerd door het CBS.
De begraafplaatsrechten zijn geen belasting maar een bestemmingsheffing. De begrote opbrengsten mogen niet hoger zijn dan de begrote kosten. In 2023 verwachten gemeenten dat de opbrengst 121 miljoen euro zal zijn. Dat is 5,2 procent meer dan vorig jaar. De verwachte opbrengst uit andere leges, waaronder marktgelden, is volgens het CBS 158 miljoen euro, 3,3 procent meer dan vorig jaar.
Tellen we de opbrengst uit alle gemeentelijke heffingen op, dan kunnen we de mutatie van de totale opbrengst berekenen. Omdat niet voor alle heffingen de ontwikkeling exclusief volume-effect beschikbaar is, kan deze mutatie alleen inclusief volume-effect worden berekend. Deze totale opbrengst stijgt in 2023 met 6,1 procent tot 12.244 miljoen euro (tabel 12).
Waterschappen zijn onder meer verantwoordelijk voor de zuivering van afvalwater. De afvalwaterzuivering wordt bekostigd uit de zuiveringsheffing.
Een klein aantal huishoudens en bedrijven loost het afvalwater direct op het oppervlaktewater. Zij betalen een verontreinigingsheffing. Het tarief is gelijk aan dat van de zuiveringsheffing.
De opbrengst uit de zuiveringsheffing stijgt, gemeten zonder volume-effect, 9,6 procent (1.609 miljoen euro). Inclusief volume-effect stijgt de opbrengst 10,2 procent (10 miljoen euro; tabel 13). De opbrengst uit de verontreinigingsheffing stijgt exclusief volume-effect met 6,3 procent. Inclusief volume-effect stijgt de opbrengst met 2,7 procent.
Waterschappen zijn ook verantwoordelijk voor het beheren van het waterpeil en zij zorgen voor ‘droge voeten’ (waterkering). Deze kosten worden gedekt uit de watersysteemheffing. De watersysteemheffing bestaat uit vier onderdelen: de ingezetenenheffing, de heffing gebouwd, de heffing ongebouwd en de heffing natuur.
De ingezetenenheffing wordt betaald door huishoudens. De opbrengst uit de ingezetenenheffing bedraagt dit jaar 753 miljoen euro. Als we de verandering van het aantal ingezetenen (volume-effect) buiten beschouwing laten stijgt de opbrengst met 5,9 procent (tabel 14).
De heffing gebouwd wordt door eigenaren van gebouwen (woningen en niet-woningen) betaald en het tarief is, net als de ozb, een percentage van de woz-waarde. De opbrengst is dit jaar 887 miljoen euro. Als we uitgaan van hetzelfde areaal gebouwen als vorig jaar (en dus het volume-effect buiten beschouwing laten) is de opbrengst gestegen met 7,4 procent.
De heffing ongebouwd en de heffing natuur worden beide betaald door eigenaren van grond. De heffing natuur door eigenaren van natuurgrond, de heffing ongebouwd door eigenaren van andere ongebouwde grond. Die laatste groep bestaat veelal uit agrariërs, maar ook eigenaren van (spoor)wegen vallen er onder. De opbrengst uit de heffing ongebouwd stijgt (gecorrigeerd voor het volume-effect) met 6,0 procent tot 203 miljoen euro. De opbrengst uit de heffing natuur stijgt met 6,8 procent tot 5 miljoen euro. De stijging inclusief volume-effect bedraagt 9,2 procent voor de heffing natuur en 5,9 procent voor de heffing ongebouwd.
De totale opbrengst van de watersysteemheffing is dit jaar 1.848 miljoen euro. Dat is, als we corrigeren voor de verandering van de grondslagen, 6,7 procent meer dan vorig jaar.
Vijf waterschappen beheren een deel van het wegennet in hun beheersgebied. Vier van deze waterschappen brengen hier een afzonderlijke heffing voor in rekening, één waterschap (Scheldestromen) bekostigt het wegenonderhoud uit de opbrengst uit de watersysteemheffing. De wegenheffing wordt vaak alleen betaald door de belastingplichtigen in het gebied waar het wegenbeheer plaatsvindt, niet in het hele waterschap.
Tabel 15 geeft de opbrengsten en de ontwikkeling daarvan. De totale opbrengst van de wegenheffing is dit jaar 47 miljoen euro. Als we de verandering van het aantal huishoudens, hectaren grond en aantal gebouwen buiten beschouwing laten dan daalt de opbrengst uit de wegenheffing met 0,5 procent. De daling komt voornamelijk doordat één van de waterschappen een deel van het wegenbeheer overdraagt aan gemeenten. De wegenheffing wordt daarom opgelegd in een kleiner deel van het waterschap.
In totaal bedragen de waterschapslasten 3.514 miljoen euro, een lastenstijging van 7,9 procent ten opzichte van vorig jaar (tabel 16).
De opcenten op de motorrijtuigenbelasting zijn de belangrijkste belastingen van provincies. De hoogte van de motorrijtuigenbelasting is onder andere afhankelijk van het soort voertuig (bijvoorbeeld auto of motor), het gewicht van het voertuig en het soort brandstof dat het voertuig gebruikt. Bovenop het bedrag aan motorrijtuigenbelasting komen de opcenten.
Inclusief volume-effect stijgt de opbrengst met 3,9 procent tot 1.803 miljoen euro. De ontwikkeling exclusief volumeontwikkeling is 1,8 procent.
Naast de opcenten op de motorrijtuigenbelasting kennen provincies nog enkele kleinere heffingen. Omdat grondslaggegevens ontbreken, geven we hier alleen de opbrengstontwikkeling inclusief volume-effect weer, op basis van begrotingsgegevens.
De opbrengst uit de grondwaterbelasting is dit jaar net als vorig jaar 13 miljoen euro. De opbrengst uit de overige heffingen bedraagt 22 miljoen euro (een stijging van 13,3 procent).
De totale opbrengst uit de provinciale heffingen bedraagt 1.838 miljoen euro. Inclusief volume-effect is dat een mutatie ter grootte van 3,9 procent.
De grondslag voor de ozb is sinds 1995 de woz-waarde van een woning of niet-woning. Deze wordt sinds 2007 ieder jaar opnieuw vastgesteld. De peildatum ligt steeds op 1 januari van het jaar ervoor. De peildatum in 2023 is dus 1 januari 2022. Vóór 2007 werden woz-waarden één keer in de vier jaar vastgesteld (1997, 2001 en 2005). De woz-waarde is in de loop der jaren sterk veranderd. Tot 2010 steeg de gemiddelde woz-waarde van woningen en niet-woningen. Tussen 2010 en 2015 was er door de crisis sprake van een daling en sinds 2015 stijgen de woz-waarden weer. Dit jaar stijgt de waarde van woningen gemiddeld 17,1 procent en die van niet-woningen 3,6 procent, zie kaart 2 en kaart 3.
Belastingbetalers zijn vaak bang dat een hogere woz-waarde leidt tot een evenredig grote stijging van de betaalde ozb. Dat hoeft niet zo te zijn. Ozb-tarieven worden doorgaans afgeleid door de gewenste opbrengst te delen door de belastinggrondslag. Een hogere woz-waarde betekent bij gelijkblijvende opbrengst dus een lager tarief. Gemeenten houden daardoor bij het vaststellen van de ozb-tarieven rekening met de ontwikkeling van de woz-waarde.
Dit is ook te zien in figuur 10. In de figuur is de gemiddelde woz-waarde (rode lijn) en het gemiddelde ozb-tarief voor eigenaren van woningen (blauwe lijn) weergegeven van 1998 tot en met 2023.[i] Als de gemiddelde woz-waarde stijgt, daalt het ozb-tarief en omgekeerd. Het is echter niet zo dat de stijging van de woz-waarde leidt tot een evenredige daling van het ozb-tarief. Dat ligt ook voor de hand. Als het ozb-tarief ieder jaar in dezelfde mate zou dalen als de stijging van de woz-waarde (of omgekeerd) dan zou de ozb-opbrengst uit woningen gelijk blijven. Gemeenten hebben echter net als iedereen te maken met stijgende kosten, bijvoorbeeld door inflatie.
Figuur 10 Ontwikkeling van de gemiddelde woz-waarde en het gemiddelde ozb-tarief voor eigenaren van woningen
Figuur 11 laat de jaarlijkse mutatie van de gemiddelde woz-waarde en het ozb-tarief voor woningen zien.[ii] De figuur laat opnieuw zien dat als de woz-waarde (de rode lijn) stijgt, het gemiddelde ozb-tarief (de blauwe lijn) daalt, en omgekeerd. Daarnaast geeft de figuur weer in welke mate het ozb-tarief jaarlijks stijgt als de woz-waarde niet zou zijn veranderd (grijze lijn).[iii] Zoals verwacht mag worden stijgt het voor de woz-ontwikkeling gecorrigeerde ozb-tarief ieder jaar. De gemiddelde jaarlijkse stijging tussen 2007 en 2023 is 3,1 procent per jaar.[iv]
Figuur 11 Jaarlijkse mutatie van de gemiddelde woz-waarde en het gemidelde ozb-tarief voor eigenaren van woningen
Een ander beeld, dat vooral bij ondernemers bestaat, is dat gemeenten het ozb-tarief voor niet-woningen veel sterker laten stijgen dan dat voor woningen. Doordat de woz-waarde van woningen veel sterker stijgt dan die van niet-woningen is het lastig om dit op basis van de tariefontwikkeling te stellen.
In 1998 was het gemiddelde ozb-tarief voor een woningeigenaar 0,1757 procent van de woz-waarde, dat voor een eigenaar van een niet-woning 0,2046 procent en voor een gebruiker van een niet-woning 0,1648 procent. In 2023 betaalt een eigenaar van een woning gemiddeld 0,0890 procent, een eigenaar van een niet-woning 0,3145 procent en een gebruiker van een niet-woning 0,2248 procent (zie tabel 20).
Op basis van deze cijfers lijkt het alsof de tarieven voor niet-woningen veel sterker zijn gestegen dan die voor woningen. Woningen zijn echter veel sterker in waarde gestegen dan niet-woningen. Dit betekent dat het vergelijken van de tarieven zonder rekening te houden met de verandering van de woz-waarden een vertekend beeld geeft van de lastenontwikkeling voor de belastingbetaler.
Daarom hebben we uitgerekend hoe hoog de tarieven zouden zijn geweest als de woz-waarde sinds 1998 niet was veranderd. Deze gecorrigeerde tarieven geven een beeld van de lastenontwikkeling voor eigenaren van woningen en eigenaren en gebruikers van niet-woningen. De voor de woz-ontwikkeling gecorrigeerde tarieven zijn weergegeven in Figuur 12. De lijnen lopen min of meer parallel. Het ozb-tarief voor eigenaren van woningen (blauwe lijn) stijgt tussen 1998 en 2023 gemiddeld 3,5 procent per jaar, dat voor eigenaren van niet-woningen gemiddeld 3,6 procent per jaar en dat voor gebruikers van niet-woningen 3,1 procent per jaar. De verschillen zijn dus beperkt.[v]
Figuur 12 Ontwikkeling ozb-tarieven gebruikers en eigenaren woningen en niet-woningen gecorrigeerd voor de ontwikkeling van de woz-waarden
[i] Omdat de gemiddelde woz-waarde van niet-woningen niet bekend is (onder meer omdat deze onderling te sterk verschillen) is het niet mogelijk om dezelfde figuur te maken voor niet-woningen.
[ii] De reden dat de figuur begint in 2006 en niet in 1998 is dat in eerdere jaren de vaststelling van de woz-waarde één keer in de vier jaar plaatsvond. Dit leidde tot een grote stijging van de woz-waarde en een grote daling van het gemiddelde tarief. De figuur is daardoor minder duidelijk als we ook deze jaren opnemen.
[iii] Voor alle ozb-tarieven voor eigenaren van woningen is uitgerekend hoe hoog ze zouden zijn geweest bij gelijke opbrengst als de woz-waarden sinds 1998 niet zouden zijn veranderd.
[iv] Tussen 1998 en 2021 is dit gemiddeld 3,5 procent per jaar.
[v] Dit geldt ook als we een andere onderzoeksperiode kiezen, zie C. Hoeben (2021), Ontwikkeling ozb-woningen en niet-woningen 1998-2019. Coelo-rapport 20-2, Groningen: COELO.