Provincies

Provinciale belastingen

De enige echte belastingen die provincies heffen zijn de opcenten op de motorrijtuigenbelasting. De opcenten zijn echte belastingen in de zin dat de opbrengst naar de algemene middelen vloeit. Deze is dus zeker niet alleen bedoeld voor het onderhoud van wegen, zoals zou kunnen worden gedacht.

De motorrijtuigenbelasting wordt geheven door de rijksoverheid. Het te betalen bedrag is onder andere afhankelijk van het soort voertuig (bijvoorbeeld auto of motor), het soort brandstof (diesel is duurder) en het gewicht. Tot 2018 werd als gewicht de ‘eigen massa’ ook wel leeggewicht gehanteerd. Sinds 2018 is dit vervangen door de ‘massa rijklaar’ een term die in het Europees recht wordt gehanteerd en sinds 2014 op kentekenbewijzen wordt vermeld. De massa rijklaar is 100 kilo hoger dan het leeggewicht.[i] Bovenop het bedrag aan motorrijtuigenbelasting komen de opcenten. Dit is een percentage van de hoofdsom van de motorrijtuigenbelasting, zoals die gold per 1 april 1995. Deze tarieven zijn in 2018 gecorrigeerd voor de nieuwe grondslag.[ii] Als het Rijk de motorrijtuigenbelasting verhoogt, verandert de provinciale belastingopbrengst dus niet. Opcenten worden opgelegd aan in de provincie gevestigde houders van personenauto’s en motorrijwielen. Voor bestelauto’s, vrachtauto’s en bussen zijn geen opcenten verschuldigd.

Voor het aantal door de provincie te heffen opcenten geldt een maximum. Dit maximum wordt jaarlijks geactualiseerd. Tot 2013 werd het maximale aantal opcenten jaarlijks aangepast aan de hand van het vierjaarlijks voortschrijdend gemiddelde van de gerealiseerde nominale ontwikkeling van het nationaal inkomen.[iii] Vanaf 2013 worden de maximale opcenten aangepast via inflatiecorrectie. Daardoor is de jaarlijkse stijging doorgaans lager geworden. Het maximale aantal opcenten bedraagt dit jaar 113,2. De feitelijke opcenten variëren dit jaar van 67,9 tot 92,0 procent.

Opbrengstgroei

Figuur 12 laat zien dat de totale opbrengst uit de opcenten op de motorrijtuigenbelasting de afgelopen jaren sneller toenam dan het aantal opcenten zelf. Deels komt dat doordat het aantal voertuigen toenam. Daarnaast werden auto’s gemiddeld ook steeds zwaarder, zoals figuur 13 laat zien. Hoe zwaarder, hoe hoger de belasting.

Gemeenten stellen hun ozb-tarieven doorgaans neerwaarts bij aan de hand van de waardeontwikkeling van onroerende zaken, zie blz.* . Provincies lijken hun tarieven niet te corrigeren voor de ontwikkeling van hun belastinggrondslag. Dat is moeilijk te verklaren op inhoudelijke gronden, aangezien het niet voor de hand ligt dat het aantal en het gewicht van motorvoertuigen één op één doorwerken in de middelen die provincies nodig hebben om hun taken te vervullen. Die taken omvatten immers veel meer dan wegenbeheer.

Figuur 12 laat zien dat er één jaar is waarin de opbrengst minder steeg dan het tarief: 2013. In dat jaar hoefde voor zeer zuinige auto’s geen motorrijtuigenbelasting meer te worden betaald. In 2014 is deze vrijstelling alweer vervallen.

In 2018 stijgt de opbrengst met 2,5 procent. Het tarief stijgt met 0,3 procent.

Figuur 12 Ontwikkeling van de opbrengsten en de tarieven van de provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting

Bron: CBS

Figuur 13 Ontwikkeling van het aantal personenauto’s en hun gewicht

Bron: CBS

Belasting is belangrijk

Het is belangrijk dat provincies naast de algemene uitkering uit het provinciefonds een eigen belasting hebben. Die belasting zou alleen wel zichtbaarder moeten zijn dan de bestaande opcenten. Een zichtbare belasting, zoals een ingezetenenbelasting, zet een rem op ongebreidelde uitgavengroei. Wanneer nieuw beleid moet worden bekostigd door de belasting te verhogen zullen bestuurders scherper moeten afwegen of de baten van dat beleid de kosten wel overtreffen.[iv] Bij geld dat vrijwel ongemerkt binnenstroomt is dat minder het geval, zoals de Raad voor de financiële verhoudingen al constateerde.[v] Ook kunnen met behulp van het eigen belastinggebied onvolkomenheden in de verdeelsystematiek van het provinciefonds worden opgevangen.


[i] Tweede Kamer, Vergaderjaar 2017–2018, 34 786, nr. 3., blz. 18-19.

[ii] Deze tarieven zijn in 2018 gecorrigeerd voor de nieuwe grondslag. Staatsblad 2017, nr. 518 artikel XIX.

[iii] Provinciewet geldend vóór 1 januari 2013, artikel 222, lid 4.

[iv] Zie M.A. Allers (2010), Moeten provincies belasting heffen?, Tijdschrift voor Openbare Financiën, jaargang 42, nr. 1, blz. 12-19.

[v] Raad voor de financiële verhoudingen (2009), Naar een herijking van de financiële verhouding tussen Rijk en provincies, Rfv, Den Haag.

61 Opcenten op de motorrijtuigenbelasting

Uitgangspunten

Bij het maken van kaart 61 en 62 zijn we uitgegaan van een personenauto van circa 1.250 kilo (bijvoorbeeld een Volkswagen Golf) die rijdt op benzine.

Opcenten

Het gemiddelde bedrag aan opcenten voor onze standaardauto bedraagt in 2019 185 euro, 0,3 procent meer dan vorig jaar. Gemiddeld stijgt het tarief 64 cent. Het gemiddelde opcententarief bedraagt dit jaar 80, net als vorig jaar.

Noord-Holland is net als vorig jaar het goedkoopst voor de autobezitter. Hier betaalt de eigenaar van onze voorbeeldauto 156 euro. In Drenthe betaalt de automobilist net als vorig jaar het meest: 212 euro (zie tabel 21).

Tabel 21 Opcenten

Provincie

Opcenten

Bedrag (euro)

Mutatie (%)

Groningen

90,4

208

1,2

Fryslân

71,1

164

1,6

Drenthe

92,0

212

0,0

Overijssel

79,9

184

0,0

Gelderland

89,2

205

0,0

Utrecht

72,6

167

0,0

Noord-Holland

67,9

156

0,0

Zuid-Holland

90,4

208

0,0

Zeeland

89,1

205

8,3

Noord-Brabant

76,1

175

0,0

Limburg

77,9

179

0,0

Flevoland

79,8

184

1,0