Bijlage 1 Verantwoording

Bronnen

De gemeentekaarten in deze atlas zijn gebaseerd op opgaven van de afzonderlijke gemeenten. De gegevens zijn in de periode van november 2021 tot en met februari 2022 door COELO verzameld. In eerste instantie is daarbij gebruik gemaakt van een elektronisch vragenformulier, waarin diverse controles zitten ingebouwd. Enkele gemeenten hebben een vragenlijst zonder controles ingevuld. Van een groot aantal gemeenten is aanvullende informatie per e-mail of per telefoon verkregen. De gegevens zijn waar mogelijk vergeleken met die van vorig jaar, en bij grote veranderingen is navraag gedaan.

Gemeenten en deelgemeenten

Gemeenten kennen soms uiteenlopende tarieven voor verschillende delen van hun grondgebied, als erfenis van gemeentelijke herindelingen. In deze atlas is er daarom voor gekozen zo nodig delen van gemeenten afzonderlijk op te nemen. De consequentie is dat niet gemeenten maar delen van gemeenten de kleinste eenheden vormen. Het woonlastenoverzicht in de bijlage kent daardoor niet 344 maar 354 (deel)gemeenten.

Waarde van onroerende zaken

De woz-waarde vormt de grondslag voor de ozb (gemeenten), heffing gebouwd (waterschappen) en in een deel van de gemeenten de rioolheffing. De ozb en heffing gebouwd worden betaald door huishoudens met een koopwoning. Voor de rioolheffing geldt dat deze kan worden opgelegd aan zowel gebruikers als eigenaren van woningen en niet-woningen.

In voorgaande editities van deze atlas zijn we voor de berekening van de gemiddelde aanslag voor huishoudens met een koopwoning steeds uitgegaan van de gemiddelde waarde van koop- en huurwoningen tezamen. Wanneer de woz-waarde relevant was voor huurders gingen we uit van 60 procent van deze waarde. Er waren namelijk geen aparte gegevens voor koop- en huurwoningen beschikbaar.

Het CBS publiceert vanaf 2022 naast deze totale gemiddelde woz-waarde ook de gemiddelde woz-waarde van koopwoningen en van huurwoningen (voor de jaren 2019 tot en met 2021). We willen inzichtelijk maken welk bedrag huishoudens met een koopwoning en huurders gemiddeld betalen voor gemeentelijke en waterschapslasten. De gemiddelde waarde per gemeente van koopwoningen (voor eigenaar-bewoners) en huurwoningen (voor huurders) geven dan een beter beeld dan de gemiddelde waarde van koop- en huurwoningen samen. We hebben de uitgangspunten daarom aangepast.

Het CBS publiceert voor huurwoningen twee afzonderlijke woz-waarden: voor woningen die in bezit zijn van woningcorporaties en voor woningen die in eigendom zijn van overige verhuurders. Omdat een groter deel van de huurwoningen eigendom is van woningcorporaties en omdat bij relatief veel gemeenten (circa 10 procent) niet bekend is wat de gemiddelde waarde is van woningen in eigendom van overige verhuurders, gebruiken we de gemiddelde woz-waarde van huurwoningen die in het bezit zijn van woningcorporaties als we de woz-waarde van huurwoningen nodig hebben voor berekeningen.

In het eerste deel van deze Atlas worden op een aantal punten ontwikkelingen in beeld gebracht over een langere periode (vanaf 1998). In deze tijdreeksen gebruiken we de gemiddelde woz-waarde van koop- en huurwoningen samen omdat de waarde van koop- en huurwoningen afzonderlijk pas vanaf het jaar 2019 bekend is.

Op het moment dat deze atlas wordt samengesteld is de gemiddelde waarde van woningen per gemeente in 2022 nog niet bekend. Deze is daarom berekend door de gemiddelde waarde van koop- en huurwoningen in 2021 (bron: CBS) te verhogen met de waardeontwikkeling van woningen van 2021 op 2022. Die waardeontwikkeling is verkregen van de Waarderingskamer. Voor twaalf gemeenten beschikte de Waarderingskamer nog niet over voldoende cijfers om de waardeontwikkeling van woningen te kunnen doorgeven. Zie tabel 23. In deze gemeenten is gerekend met de voorlopige waardeontwikkeling die de Waarderingskamer in oktober heeft bepaald. Eind 2022 publiceert het CBS definitievere cijfers over de gemiddelde woningwaarde in iedere gemeente.

Tabel 23 Gemeenten waarvan nog niet is vastgesteld met welk percentage de woz-waarde van woningen van 2021 op 2022 gemiddeld stijgt

a Wordt vanaf 24 maart 2022 samengevoegd met Amsterdam

Ozb

De ozb-aanslag per huishouden is berekend door uit te gaan van de in de betreffende gemeente gevonden gemiddelde woz-waarde van koopwoningen. Dit uitgangspunt wijkt af van eerdere versies van de Atlas van de lokale lasten. Voorheen gingen wij uit van de gemiddelde woz-waarde van koop- en huurwoningen tezamen omdat er geen gegevens beschikbaar over de gemiddelde woz-waarde van koopwoningen. De gemiddelde woz-waarde van koopwoningen wordt vermenigvuldigd met het relevante tarief.

Gemiddelden

Waar in de atlas sprake is van gemiddelden gaat het om gewogen gemiddelden. Alle tarieven worden, waar mogelijk, gewogen naar de relevante grondslag. De ozb-tarieven zijn gewogen naar woz-waarde, en afvalstoffen- en rioolheffing naar aantal huishoudens. De gemiddelde woonlasten zijn bepaald door de gewogen gemiddelde ozb, afvalstoffenheffing en rioolheffing te sommeren en te verminderen met de gemiddelde heffingskorting. Voor enkele heffingen is de grondslag niet bekend (onder meer toeristenbelasting, hondenbelasting en leges). Hier is gewogen naar het aantal inwoners.

Inflatie

De cijfers in de Atlas van de lokale lasten zijn niet gecorrigeerd voor inflatie tenzij dit in de tekst wordt vermeld.

Tarieven en heffingskortingen

Na de afschaffing van de Zalmsnip in 2005 zijn sommige gemeenten op eigen kosten een heffingskorting gaan verlenen. Deze kan gekoppeld zijn aan een specifieke belasting, of het karakter hebben van een korting op de gehele aanslag. Als de heffingskorting is gekoppeld aan een bepaalde heffing is het desbetreffende bedrag door ons simpelweg afgetrokken van het tarief. Alleen in de overige gevallen spreken wij in deze atlas nog van een heffingskorting.

Meerpersoonshuishoudens

In veel gemeenten is het tarief van de afvalstoffenheffing of de rioolheffing afhankelijk van de grootte van het huishouden. De meeste gemeenten maken hierbij alleen onderscheid tussen eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens. Enkele gemeenten passen een verdere differentiatie toe. In de atlas wordt in deze gevallen het tarief vermeld dat geldt voor een driepersoonshuishouden.

Uitgangspunten waterverbruik en afvalaanbod

Daar waar tarieven aan waterverbruik (rioolheffing) of afvalaanbod (afvalstoffenheffing) zijn gerelateerd hebben wij veronderstellingen gemaakt om te komen tot jaarbedragen per huishouden.

Voor het afvalaanbod wordt gebruik gemaakt van het gemiddeld aanbod van restafval en gft-afval per inwoner per gemeente dat het CBS publiceert. De meest recente cijfers hebben betrekking op 2020. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het afvalaanbod lager is als een gemeente diftar hanteert. Bij hogere tarieven daalt het afvalaanbod in diftargemeenten ook. We corrigeren de cijfers van 2020 daarom voor ontwikkelingen (verandering van tarief of tariefsysteem) in 2021 en 2022. De berekeningen van de betaalde bedragen bij diftar zijn dus gebaseerd op een schatting van de afvalhoeveelheid in die gemeente.

Diftar heeft bij de rioolheffing veel minder invloed dan bij de afvalstoffenheffing (zie de tekst bij kaart 20 en kaart 21). Wij houden er daarom geen rekening mee. Waar van toepassing is voor een eenpersoonshuishouden uitgegaan van een waterverbruik van afgerond 46 kubieke meter. Voor een meerpersoonshuishouden gaan we uit van drie personen of een waterverbruik van 135 kubieke meter. Dit op basis van onderzoek van Vewin.[i] Waar tot een verbruik van 250 kubieke meter hetzelfde tarief van toepassing is, spreken we van een vastrecht.

Rioolheffing en reinigingsrecht bedrijven

De rioolheffing wordt door zowel huishoudens als bedrijven betaald. Het is echter lastiger om aan te geven hoeveel een bedrijf aan rioolheffing betaalt dan hoeveel een huishouden betaalt. Dat komt doordat de verschillen tussen bedrijven veel groter zijn dan die tussen huishoudens. Een ‘standaard’ bedrijf bestaat niet. Daarnaast hanteren gemeenten voor bedrijven soms complexere tariefsystemen dan voor huishoudens. Tarieven kunnen afhankelijk zijn van waterverbruik, maar bijvoorbeeld ook van het aantal werknemers, of de oppervlakte van het bedrijf. In veel gemeenten kan worden bepaald welke bedragen bedrijven betalen voor de rioolheffing bij uiteenlopend waterverbruik. Op basis van deze gegevens is een gemiddelde rioolheffing berekend. Omdat de grondslag niet bekend is kan geen opbrengst worden berekend.

Huishoudens betalen een afvalstoffenheffing voor het inzamelen en verwerken van hun huisvuil. Gemeenten kunnen ook bedrijfsafval inzamelen. Als bedrijfsafval wordt ingezameld door de gemeente betaalt het bedrijf meestal een reinigingsrecht. Bedrijven kunnen echter ook een contract afsluiten met een particuliere inzamelaar. De tariefsystemen van de reinigingsrechten verschillen nog sterker dan die voor de afvalstoffenheffing. Ook ontbreken grondslaggegevens. Het is daarom niet mogelijk om de opbrengstontwikkeling en tariefontwikkeling voor bedrijven weer te geven.

Toeristenbelasting

Waar het tarief afhangt van de overnachtingsprijs is uitgegaan van een bedrag dat jaarlijks wordt verhoogd op basis van de consumentenprijsindex voor accommodaties (CBS). Voor 2021 is dit 112,77 euro en voor 2022 113,75 euro.

Waar het tarief afhangt van het aantal sterren is uitgegaan van drie sterren.

Omgevingsvergunning

De kosten van een omgevingsvergunning zijn in de meeste gemeenten gekoppeld aan de bouwsom. De kosten van bouwprojectenzijn van jaar op jaar niet gelijk. In tabel 23 is weergegeven van welke bouwkosten we zijn uitgegaan in 2021 en 2022. De stijging van de kosten is gebaseerd op de ROEB-lijst van 2021 en 2022 die veel gemeenten gebruiken om normen vast te stellen voor de bouwsommen.

Tabel 24 Uitgangspunten kosten bouwprojecten (euro)

Gestandaardiseerd ozb-tarief

In deze bijlage staat uitgelegd dat ozb-tarieven van verschillende gemeenten niet zonder meer kunnen worden vergeleken. Doordat verschillen in belastingcapaciteit via het verdeelsysteem van de algemene uitkering niet volledig worden verevend, kunnen gemeenten met bovengemiddelde waarden van onroerende zaken bij een bepaald ozb-tarief over meer algemene middelen beschikken dan gemeenten waar onroerende zaken minder waard zijn. Gemeenten met lage waarden van onroerende zaken kennen dan ook relatief hoge ozb-tarieven.

Om de hoogte van de ozb-tarieven toch te kunnen vergelijken berekenen wij gestandaardiseerde tarieven. Dit zijn de tarieven die de gemeenten bij gelijke opbrengst zouden heffen wanneer ze een gemiddelde belastingcapaciteit hadden gehad (of wanneer de belastingcapaciteit niet gedeeltelijk maar geheel zou worden verevend). Twee gemeenten met hetzelfde gestandaardiseerde tarief hebben per saldo (dus rekening houdend met de eigeninkomstenmaatstaf) dezelfde ozb-opbrengst per inwoner.[ii]

De algemene uitkering aan een individuele gemeente wordt verlaagd met een bedrag dat is gerelateerd aan de ozb-opbrengst bij hantering van het rekentarief (belastinggrondslag keer rekentarief). Het rekentarief is afgeleid van het gemiddelde ozb-tarief. Het totaal van deze ‘kortingen’ vloeit overigens weer in het gemeentefonds. De eigeninkomstenmaatstaf beïnvloedt daarom uitsluitend de verdeling van het gemeentefonds, niet de omvang ervan.

Bij een volledige verevening van de belastinggrondslag zou een gemeente geen direct financieel belang meer hebben bij uitbreiding van de lokale belastinggrondslag. De extra belastingopbrengst wordt dan (bij hantering van het rekentarief) immers precies tenietgedaan door de verlaging van de algemene uitkering. De gemeentelijke belastingcapaciteit wordt daarom slechts gedeeltelijk gecompenseerd. De eigeninkomstenmaatstaf wordt berekend op basis van 70 procent van de waarde van niet-woningen en 80 procent van de waarde van woningen.[iii] Doordat niet volledig wordt verevend kunnen gemeenten met bovengemiddelde waarden van onroerende zaken bij een bepaald ozb-tarief over meer algemene middelen beschikken dan gemeenten waar onroerende zaken minder waard zijn. Gemeenten met lage waarden van onroerende zaken kennen dan ook relatief hoge ozb-tarieven.

Om de berekening van het gestandaardiseerde ozb-tarief inzichtelijk te maken geven we hier een rekenvoorbeeld. We vergelijken de gemeente met de laagste woningwaarde per inwoner (Pekela, 74.732 euro) met de gemiddelde gemeente, waar de woningwaarde per inwoner 144.416 euro bedraagt. Uitgangspunt is dat de eigeninkomstenmaatstaf voor een gemeente met een gemiddelde belastingcapaciteit per saldo geen effect heeft: het af te dragen bedrag is gelijk aan het bedrag dat via de algemene uitkering weer terugkomt. Pekela ontvangt als gevolg van de eigeninkomstenmaatstaf een algemene uitkering die per inwoner 46,70 euro hoger ligt dan die voor een gemeente met een gemiddelde belastingcapaciteit.[iv] Bij een verevening van honderd procent zou Pekela niet 46,70 euro maar 58,37 euro per inwoner extra aan algemene uitkering ontvangen.[v] Door de onvolledige verevening komt Pekela dus 11,67 euro per inwoner tekort. Om per saldo evenveel te besteden te hebben als een gemeente met gemiddelde woningwaarde moet Pekela een ozb-tarief hanteren dat 0,0156 procentpunt hoger ligt.[vi] Het gestandaardiseerde tarief voor woningen is voor Pekela dus gelijk aan het feitelijke tarief min 0,0156 procentpunt. Het gestandaardiseerde tarief voor niet-woningen wordt op soortgelijke wijze berekend.


[i] L. van Thiel (2017), Watergebruik thuis 2016. Amsterdam: TNS-NIPO en Vewin.

[ii] Een alternatief voor het corrigeren van het ozb-tarief voor het feit dat niet volledig wordt verevend is het berekenen van de gemiddelde ozb-aanslag gecorrigeerd voor het feit dat de belastinggrondslag überhaupt wordt verevend. Dit zou op hetzelfde neerkomen.

[iii] Hiernaast omvat de eigeninkomstenmaatstaf nog een bedrag per woonruimte, maar dat is voor deze discussie niet zo belangrijk.

[iv] Dit is berekend als 0,8 keer het verschil tussen de landelijke per capita waarde van woningen en die waarde in Pekela, vermenigvuldigd met het rekentarief voor eigenaren van woningen (0,0838 in 2022).

[v] Dit blijkt als bij de bovenstaande berekening geen 0,8 (80 procent) maar 100 procent van de woningwaarde wordt genomen.

[vi] Te berekenen als 11,67/(74.732/100).

Bijlage 2 Hoe kunnen lasten worden vergeleken

Appels en peren op één lijn

Een van de doelen van deze atlas is het vergelijken van de hoogte van de belastingen in verschillende gemeenten. Dat is niet zo eenvoudig als het lijkt. Zo wordt bijvoorbeeld bij gelijke ozb-tarieven in gemeenten met dure huizen meer ozb betaald dan in gemeenten met goedkope huizen. Verder kan een gemeente met hoge ozb-tarieven weer lage tarieven kennen voor rioolheffing of afvalstoffenheffing. Ook zijn sommige gemeenten veel meer aangewezen op hun eigen belastinginkomsten dan andere gemeenten, omdat zij een lagere uitkering ontvangen uit het gemeentefonds.

Hoe kunnen lokale lasten nu zinvol worden vergeleken? Wij onderscheiden hierbij twee perspectieven: dat van de belastingbetaler en dat van de gemeente. Voor de belastingbetaler gaat het er in de eerste plaats om hoeveel hij betaalt. Voor de gemeente gaat het er om hoeveel middelen de belastingheffing per saldo oplevert, en dus hoeveel middelen beschikbaar komen om voorzieningen te bekostigen.

Eerst gaan we na hoe de hoogte van de ozb vanuit deze perspectieven kan worden vergeleken. Daarna kijken we naar het geheel van de gemeentelijke woonlasten: ozb, rioolheffing en afvalstoffenheffing.

Vergelijking hoogte ozb: het perspectief van de belastingbetaler

Om te weten te komen of de ozb in de ene gemeente hoger is dan in de andere heeft het weinig zin om de ozb-tarieven te vergelijken. Immers, lage tarieven kunnen in combinatie met een hoge grondslag best tot een hoge belastingaanslag leiden. Een zelfde soort huis is in de ene gemeente veel duurder dan in de andere. Bovendien staan in de ene gemeente meer villa’s dan in de andere. Vanuit het standpunt van de belastingbetaler is de gemiddelde belastingaanslag een nuttiger indicator dan het tarief. Dit is de aanslag voor een woning met een voor de gemeente geldende gemiddelde waarde, ofwel, wat de gemiddelde burger aan ozb betaalt. Omdat niet-woningen zeer divers van aard en waarde zijn is dit concept voor niet-woningen minder geschikt. De gemiddelde ozb-aanslag voor woningen is weergegeven in kaart 7.

Vergelijking hoogte ozb: het perspectief van de gemeente

Vanuit het gezichtspunt van de gemeente moet rekening worden gehouden met iets anders. Gemeenten met veel dure woningen en bedrijfspanden binnen hun grenzen (en dus een grote belastingcapaciteit) ontvangen bij een bepaald ozb-tarief een hogere opbrengst dan gemeenten met minder dure onroerende zaken. Anders gezegd: gemeenten met veel dure onroerende zaken binnen hun grenzen kunnen met een laag ozb-tarief toch een redelijke opbrengst binnen halen.

De rijksoverheid compenseert gemeenten gedeeltelijk voor dergelijke verschillen door daarmee rekening te houden bij de verdeling van de algemene uitkering die gemeenten ontvangen uit het gemeentefonds. Als het verdeelsysteem van de algemene uitkering de verschillen in belastingcapaciteit volledig zou verevenen, zouden twee gemeenten met dezelfde ozb-tarieven per saldo dezelfde algemene middelen ontvangen (ozb en algemene uitkering opgeteld). De verevening is echter niet volledig.

Doordat niet volledig wordt verevend kunnen gemeenten met bovengemiddelde waarden van onroerende zaken bij een bepaald ozb-tarief over meer algemene middelen beschikken dan gemeenten waar onroerende zaken minder waard zijn. Gemeenten met lage waarden van onroerende zaken kennen dan ook relatief hoge ozb-tarieven.

Om de hoogte van de ozb-tarieven toch te kunnen vergelijken berekenen wij gestandaardiseerde tarieven (kaart 8 en kaart 12). Dit zijn de tarieven die de gemeenten bij gelijke opbrengst zouden heffen wanneer ze een gemiddelde belastingcapaciteit hadden gehad (of wanneer de belastingcapaciteit niet gedeeltelijk maar geheel zou worden verevend). Twee gemeenten met hetzelfde gestandaardiseerde tarief hebben per saldo (dus rekening houdend met de eigeninkomstenmaatstaf) dezelfde ozb-opbrengst per inwoner. Een gemeente met hoge gestandaardiseerde ozb-tarieven kan dus meer voorzieningen bekostigen dan gemiddeld, tenzij het lokale kostenniveau hoger ligt. In de verantwoording in bijlage 1 van deze atlas staat hoe de gestandaardiseerde tarieven precies worden berekend.

Woonlasten: het perspectief van de belastingbetaler

De hoogte van de ozb kan vanuit het perspectief van de belastingbetaler worden vergeleken aan de hand van de gemiddelde belastingaanslag. Maar, zoals gezegd, de ozb kan hoog zijn terwijl de tarieven voor de rioolheffing of de afvalstoffenheffing laag zijn, of omgekeerd. Sommige gemeenten bekostigen een deel van de kosten van de riolering of de afvalinzameling en -verwerking uit de ozb. Daarom vergelijken we ook het geheel van de gemeentelijke woonlasten: de som van de gemiddelde ozb-aanslag, de rioolheffing en de afvalstoffenheffing, verminderd met een eventuele heffingskorting. Voor huishoudens met een koopwoning gebeurt dit in kaart 27 (eenpersoonshuishoudens) en kaart 28 (meerpersoonshuishoudens) en voor huishoudens met een huurwoning in kaarten 31 en 32.

Woonlasten: het perspectief van de gemeente

Doordat gemeenten met dure woningen een lagere algemene uitkering ontvangen uit het gemeentefonds (de rijksoverheid vindt immers dat ze zelf meer belasting kunnen heffen) hebben zij over het algemeen hogere woonlasten, zonder daar meer middelen aan over te houden. Een vergelijking van de woonlasten gaat vanuit gemeentelijk perspectief dus mank. Hiervoor moet de gemiddelde ozb-opbrengst worden gecorrigeerd voor het feit dat verevening van belastingcapaciteit plaatsvindt.

De zo berekende netto woonlasten geven weer wat de gemeente per saldo – dus na rekening te houden met de verevening van belastinggrondslag – overhoudt aan de belastingheffing. De netto woonlasten zijn gedefinieerd als de woonlasten die er zouden zijn als de belastingcapaciteit niet zou worden verevend. De extra ozb-opbrengst die gemeenten met dure woningen nu nodig hebben om de lagere algemene uitkering te compenseren is van de bruto woonlasten afgetrokken. Bij gemeenten met lage woningwaarden is het profijt van de verevening bij de bruto woonlasten opgeteld.

Als we afzien van verschillen in de kosten van riolering en afvalverwijdering geven de netto woonlasten aan of gemeenten meer of minder te besteden hebben om hun voorzieningenniveau op peil te houden dan andere gemeenten. Verschillen in kosten, behoeften en belastingcapaciteit zijn (in theorie) geëgaliseerd via de verdeling van de algemene uitkering. Gemeenten die dan relatief veel geld binnenkrijgen zouden een relatief hoog voorzieningenniveau moeten hebben. Anders werken ze niet efficiënt.

Een eerste kanttekening hierbij is dat het verdeelsysteem van de algemene uitkering natuurlijk niet perfect is.[i] Verder zijn er verschillen in de kosten van riolering en vuilnisophaal en -verwerking, die tot hogere opbrengsten kunnen nopen.[ii] Ook is geen rekening gehouden met de belasting op niet-woningen, en kunnen sommige gemeenten vrij gemakkelijk alternatieve geldbronnen aanboren (bijvoorbeeld parkeer- of toeristenbelasting). Er zijn bovendien gemeenten met hoge inkomsten uit rente of dividend. Redenen genoeg dus om verschillen in netto woonlasten voorzichtig te interpreteren.

Samenvatting

Om na te gaan in welke gemeente de burger meer of minder aan ozb betaalt, kan het beste de gemiddelde ozb-aanslag worden vergeleken. Dit is de aanslag voor een woning met gemiddelde waarde. Om te vergelijken welke gemeente per saldo meer of minder aan de ozb overhoudt, is het gestandaardiseerde ozb-tarief een betere maatstaf. Dit is het tarief gecorrigeerd voor het feit dat gemeenten met goedkope woningen hogere tarieven nodig hebben om een bepaalde opbrengst te genereren dan gemeenten met dure woningen.

Hoge ozb-tarieven kunnen samengaan met lage tarieven voor andere heffingen. Om te beoordelen in welke gemeente de burger duurder of goedkoper uit is, worden daarom de woonlasten vergeleken. Die bestaan uit de gemiddelde ozb-aanslag, de rioolheffing en de afvalstoffenheffing (soms verminderd met een heffingskorting). De hoogte van de woonlasten is geen goede maatstaf voor het bedrag dat de gemeente beschikbaar krijgt om voorzieningen te bekostigen. Daarvoor worden de netto woonlasten gebruikt: de woonlasten gecorrigeerd voor het feit dat gemeenten met dure woningen een lagere algemene uitkering uit het gemeentefonds ontvangen dan andere gemeenten.


[i] Zie M.A. Allers (2005), De verdeling van het gemeentefonds: kritiek op de bestaande methode en voorstel voor alternatief, Tijdschrift voor Openbare Financiën, nr. 4, blz. 158-189.

[ii] Kostenverschillen worden wat betreft de riolering deels via de algemene uitkering geëgaliseerd, maar dat geldt niet voor de kosten van de vuilnisophaal.

Databestanden

Deze pagina bevat een aantal downloadbare overzichtsbestanden. De overzichten lopen terug tot en met 2014. Mocht het downloaden niet lukken door direct op een link te klikken, klik dan met de rechtermuisknop op de link, en klik dan op 'Koppeling openen in nieuw tabblad'.

Belastingen per gemeente 2022 2021 2020 2019 2018 2017 2016 2015 2014
Belastingen per provincie 2022 2021 2020 2019 2018 2017 2016 2015 2014
Belastingen per waterschap 2022 2021 2020 2019 2018 2017 2016 2015 2014
Bedragen huishoudens en bedrijven 2022 2021 2020 2019 2018 2017 2016 2015 2014